Nederlandse banen zijn niet mensvriendelijk genoeg, meldde de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) woensdag. Het aantal burn-outklachten neemt toe en een groeiend aantal mensen is afhankelijk van onzekere flexbanen.
Komende week begint de discussie over de toekomst van werk pas echt. Donderdag rapporteert een adviescommissie, ingesteld door dit kabinet, over alle regels rond werk en hoe die op de schop moeten. Minister Wouter Koolmees (Sociale Zaken, D66) vindt al langer dat er iets moet veranderen.
De adviezen van deze commissie zullen ingrijpend zijn. Dat bleek vorig jaar zomer al. Toen kwam de commissie onder leiding van Hans Borstlap, oud-lid van de Raad van State, met een tussenrapportage. De boodschap: politiek Den Haag moet snel beginnen aan de meest ingrijpende arbeidsmarkthervorming sinds de jaren rond 1900, toen de basis werd gelegd voor deze regels.
Vooral de veelheid aan flexcontracten moet drastisch worden teruggebracht, adviseerde de commissie. En er moet – zoals ook de WRR bepleit – één sociaal vangnet komen bij ziekte en arbeidsongeschiktheid voor alle werkenden, inclusief zzp’ers.
Hoe terecht zijn deze alarmerende woorden van de WRR en de commissie-Borstlap? Hoe is het gesteld met vaste en flexibele werknemers in Nederland, vergeleken met andere landen? Een overzicht.
1 Veel banen, groeiende tweedeling
Om positief te beginnen: er zijn weinig westerse landen waar zoveel mensen aan het werk zijn als Nederland. Meer dan driekwart van de 15- tot 65-jarigen is volgens CBS-cijfers aan het werk – al is dat bovengemiddeld vaak in deeltijd. Nederlanders zijn ook behoorlijk productief en krijgen een relatief hoog loon.
Maar sommige bevolkingsgroepen hebben extra moeite om een baan te vinden. Volgens de OESO, een denktank van rijke industrielanden, is dat een van de grootste problemen van de Nederlandse arbeidsmarkt. In een ranglijst over dit soort inclusiviteit staat Nederland in de middenmoot van de 36 westerse OESO-landen.
Vooral laagopgeleiden, gehandicapten en mensen met een migratieachtergrond komen moeilijk aan een baan. Voor mensen met een handicap is dat de afgelopen jaren zelfs moeilijker geworden, ondanks de aangetrokken economie.
De commissie-Borstlap sloeg in juni een alarmerende toon aan. Er dreigt een tweedeling op de arbeidsmarkt, waarschuwde de commissie. Hoe die tweedeling eruit ziet?
Aan de ene kant staan de mensen die gewild zijn op de arbeidsmarkt, meestal hoogopgeleid. Van hen heeft twee derde een vast contract. Wie liever zzp’er wordt, kan vaak een prima tarief afspreken met opdrachtgevers.
Daar tegenover staan de mensen met minder succes op de arbeidsmarkt, veelal laagopgeleiden. Van hen heeft maar de helft een vast contract. De andere helft werkt bijvoorbeeld als oproep- of uitzendkracht. En als zij als zzp’er werken, hebben ze doorgaans weinig te zeggen over de hoogte van hun tarief.
2 Een wirwar aan flexcontracten
De hoeveelheid baansoorten in Nederland is uniek en duizelingwekkend. Het bekendst zijn het ‘normale’ vaste en tijdelijke arbeidscontract. Daarnaast heb je allerlei verschillende flexbanen: uitzend- en payrollovereenkomsten, oproepcontracten (‘0-uren’ en ‘min-max’), zzp-constructies, detachering, contracting.
Die wirwar aan contracten is onhoudbaar, zei commissievoorzitter Hans Borstlap in juni tegen NRC. Hij vindt: „In een rechtsstaat moeten wetten en regels kenbaar zijn.” En je kunt van werknemers niet verwachten dat ze de rechten en plichten van al deze werkvormen kennen. „Ik kan ze zelf niet eens uit elkaar houden.”
Flexwerk is in Nederland „exceptioneel” hard gegroeid, schreef de OESO vorig jaar in een analyse van de Nederlandse arbeidsmarkt, op verzoek van de commissie-Borstlap. In 2000 zat Nederland nog op het OESO-gemiddelde: toen werkte 23 procent op een tijdelijk contract of als zzp’er. In 2017 was dat aandeel al gestegen naar 43 procent en zat Nederland in de kopgroep. Alleen Spanje, Griekenland en Polen hadden meer flexwerk.
Daaruit kun je concluderen, zegt de OESO, dat de flextrend niet alleen voortkomt uit grote internationale trends, maar vooral een gevolg is van nationale politieke keuzes, die de regels rond werk en belasting bepalen.
3 Snelle opmars zzp’ers
Zzp’ers betalen bijvoorbeeld relatief weinig belasting, dankzij aftrekposten als de zelfstandigenaftrek, startersaftrek en mkb-winstvrijstelling. Ook andere landen kennen zulke belastingvoordelen voor ondernemers. Maar die zijn zelden zo ruim als in Nederland, blijkt uit de analyse van de OESO. En geen ander OESO-land kende zo’n snelle groei in het aantal zzp’ers: van 700.000 in 2006 naar bijna 1,1 miljoen nu.
Het gevolg van die belastingvoordelen? Zzp’ers worden aantrekkelijker ten opzichte van werknemers. Maar ook hier is een tweedeling, want wie strijkt dat voordeel op?
Zelfstandigen met weinig specialistische kennis – denk aan pakketbezorgers – moeten vaak het tarief accepteren dat hun opdrachtgever aanbiedt. Dan profiteert de opdrachtgever: die kan een lager tarief aanbieden en hoeft bovendien geen sociale premies af te dragen voor pensioen en arbeidsongeschiktheid.
Zzp’ers met een goede onderhandelingspositie, zoals ICT-consultants, hebben zélf baat bij het fiscale voordeel. Zij kunnen toch wel een hoog tarief vragen voor hun werk en hoeven daarover minder belasting af te dragen. Als ze willen, kunnen ze vrijwillig sparen voor hun pensioen of een verzekering afsluiten tegen arbeidsongeschiktheid.
Door de grote hoeveelheid flexkrachten en zzp’ers, is Nederland extra kwetsbaar zodra er een economische crisis komt, waarschuwen de OESO en het Centraal Planbureau. Flexibele arbeidskrachten en zzp’ers raken als eerste hun baan en opdrachten kwijt. Dat kan de tweedeling verder vergroten. Bovendien hebben zzp’ers geen recht op de WW-uitkering. Zij vallen terug naar bijstandsniveau, zullen daardoor minder consumeren, waardoor de economie alleen maar verder verzwakt.
4 Ontslaan is moeilijk
Wie een vast dienstverband heeft, is bijzonder goed beschermd. Geen ander westers land kent zulke strenge regels om werknemers te ontslaan, bleek uit de OESO-analyse van vorig jaar. Een werkgever moet een zwaarwegende reden hebben, die grondig kunnen onderbouwen en een hoge ontslagsom meegeven.
Volgens werkgevers is dit de reden dat zij zo graag flexwerk aanbieden: het vaste contract is ‘te vast’ gebleven.
Wel heeft het kabinet per 1 januari nieuwe regels ingevoerd (de Wet arbeidsmarkt in balans) die ontslag iets makkelijker moeten maken. Mensen die lang in dienst zijn, krijgen een lagere ontslagvergoeding. En een werknemer kan nu ook ontslagen worden als daar niet één doorslaggevende reden voor is, maar wel een combinatie van minder zwaarwegende of slechter onderbouwde redenen. Een werknemer die op deze manier ontslagen wordt, krijgt ter compensatie een hogere ontslagsom mee.
5 Werkgever betaalt de zieke
Voor Nederlanders is het heel normaal: als je ziek bent, krijg je nog steeds een salaris. In verreweg de meeste landen krijgt een zieke werknemer hooguit een paar weken of maanden doorbetaald. In Nederland moeten werkgevers hun personeel twee jaar doorbetalen.
Dat maakt sommige werkgevers huiverig om iemand een vast contract te geven. Vooral voor kleine bedrijven is het duur om een zieke medewerker zo lang te blijven betalen én een vervanger aan te stellen. Pas na die twee jaar komt de zieke in aanmerking voor de arbeidsongeschiktheidsuitkering WIA.
De meeste werkgevers hebben zich verzekerd tegen dit risico, maar ze zien nóg een nadeel. In die eerste twee jaar moeten ze de reïntegratie begeleiden en aan allerlei bijbehorende regels en administratieve verplichtingen voldoen. Wie een fout maakt, riskeert een boete. Werkgeversclub MKB-Nederland pleit al lang om de loondoorbetalingsplicht in te korten.
Het voordeel van dit systeem: doordat ziekteverzuim zo duur is, worden werkgevers aangemoedigd om te investeren in een gezonde en veilige werkplek en om een succes te maken van het reïntegratietraject. Maar het nadeel is duidelijk. Want ook de OESO zegt: deze zware verplichting versterkt de populariteit van flexcontracten in Nederland.