Wapens en de man

ZO HEET EEN ooit beroemd toneelstuk van George Bernard Shaw, dat ik als klein jongetje ooit zag opgevoerd op een schoolfeest, met mijn oudere broer in volgens mij een hoofdrol. Onderwerp is de nu vergeten oorlog tussen Servie en Bulgarije van 1885, of liever gezegd deze vormt de achtergrond voor Shaws thema: heroisme versus commercialiteit (de laatste vanzelfsprekend vertegenwoordigd door een ingehuurd Zwitsers officier). Shaw, de geestelijke en geestiger oom van Bertolt Brecht, bedoelde dit stuk als een aanval op het idealisme in de politiek. Hij plaatste zich daarmee in de hoofdstroom van de Britse politiek, die al honderd jaar tot blunders van het Verenigd Koninkrijk op de Balkan leidt. Maar dit terzijde.

Hier gaat het om Shaws contrast tussen heroisme en commercialiteit, te demonstreren aan hedendaagse politiek-militaire verhoudingen. Voor het eerst is namelijk uitgerekend wat de atoombom kost. Het Brookings Instituut in Washington heeft becijferd dat de Verenigde Staten tot nu toe 5,5 biljoen (5.500.000.000) dollar (in prijzen van 1996) aan zijn nucleaire strijdkrachten heeft besteed en daar jaarlijks nog steeds 35 miljard dollar aan uitgeeft.

Dit zijn duizelingwekkende bedragen, zeker als men bedenkt dat in de jaren vijftig een van de argumenten voor de uitbouw van het Amerikaanse nucleaire arsenaal luidde dat aldus op defensie kon worden bezuinigd: een 'bigger boom' voor minder geld.

Mede op die grond accepteerden Europese NAVO-bondgenoten de stationering van Amerikaanse 'tactische' nucleaire wapens op hun grondgebied. Voor Nederland gold inderdaad dat daarna de uitgaven voor defensie relatief terugliepen, van ongeveer tien tot rond de drie procent van de overheidsuitgaven. Maar Den Haag hoefde niet zelf aan de kosten van de nucleaire afschrikking bij te dragen.

Voor de Verenigde Staten lag het anders. Wat betreft explosief vermogen zijn kernwapens op papier goedkoper dan conventionele wapens. Maar voor een groot deel is dat schijn, alleen al omdat er kostbare en daartoe uitgeruste wapensystemen voor nodig zijn om kernwapens te bestemder plekke te brengen: geleide projectielen, vliegtuigen, onderzeeboten, geschut.

Dat was niet alles. Begin jaren zestig berekende het Pentagon dat de Verenigde Staten met vierhonderdvijftig nucleair geladen intercontinentale geleide projectielen de Sovjetunie kon vernietigen. Maar John Kennedy was president geworden onder andere dankzij de slogan dat er onder zijn voorganger Eisenhower een 'missile gap' was ontstaan, een grote achterstand in raketten ten opzichte van de Sovjetunie.

De Chefs van Staven wilden drieduizend strategische kernwapens. Kennedy's minister van Defensie, Robert McNamara wist dat dit alles onzin was, maar stelde voor 950 op land gestationeerde intercontinentale nucleaire projectielen te bouwen 'om niet door het Congres vermoord te worden'.

Daarmee was het hek van de dam. Marine en Landmacht streefden met succes een eigen nucleaire capaciteit na. Aan de zijde van de Sovjetunie gold al helemaal: hoe meer, hoe beter. De wapenbeheersingsonderhandelingen van de jaren zeventig stimuleerden een verdere groei, zeker toen het technisch mogelijk werd meer kernkoppen, die afzonderlijk gericht konden worden, op een geleid projectiel te installeren. Toen de Koude Oorlog eindigde beschikten de twee voornaamste tegenstanders tezamen over ongeveer 60.000 waterstof- en atoombommen. De ondergang van de Sovjetunie is mede te wijten aan de kosten van zijn nucleaire arsenaal.

De kolossale kosten van een nucleair arsenaal stemmen tot een zeker optimisme. Neem het Verenigd Koninkrijk, zogenaamd een onafhankelijke kernmacht (maar technisch afhankelijk van de Verenigde Staten). Zijn kernmacht bestaat uit vier onderzeeboten uitgerust met nucleair geladen projectielen. De kosten om die in de vaart te houden leggen een steeds groter en langzamerhand ondragelijk beslag op de Britse defensiebegroting.

Groot-Brittannie is een van de vijf officiele kernmachten. Dertig jaar geleden werd het voor onontkoombaar gehouden dat rond deze tijd het aantal staten met kernwapens (en de middelen om ze te gebruiken) tenminste verzesvoudigd zou zijn. Maar daarvan is geen sprake. Brazilie en Argentinie doen niet meer mee aan de race naar de atoombom. Zuid-Afrika is ermee gestopt. Israel heeft een geheim nucleair arsenaal met een geheime strategie die erop neerkomt dat Israel nooit als eerste kernwapens zal gebruiken, maar ook nooit als tweede. De Iraakse inspanningen zijn door de Golfoorlog gefrustreerd; Iran en Noord-Korea spannen zich nog steeds in, net als Libie. Pakistan is geslaagd.

Het lijkt erop dat alleen zeer zwakke staten, die geen rekening houden met hun bevolking, zich de luxe kunnen permitteren kernwapens te ontwikkelen. Dat gaat op een onvoorstelbare wijze ten koste van hun sociaal-economische ontwikkeling, als men in aanmerking neemt dat het Amerikaanse nucleaire arsenaal veel meer heeft gekost dan de overheidsuitgaven voor gezondheidszorg in dezelfde periode bedroegen.

Veel plezier brengt het bezit van kernwapens niet met zich mee, zoals de Verenigde Staten merkten toen ze over het monopolie daarop beschikten. Ze zijn alleen geschikt om anderen van het gebruik af te houden.

In de tijd van de Koude Oorlog was ik daarom voorstander van een minimaal nucleair afschrikkingsvermogen. Nu de Koude Oorlog voorbij is, valt er veel te zeggen voor een volledige afschaffing van nucleaire wapens.

Auteur
Bart Tromp
Verschenen in
Het Parool
Datum verschijning
16-07-1998

« Terug naar het overzicht