Direct naar artikelinhoud
Herzberglezing

Al door het zeggen van het woord

Louise Fresco

'Ontdoe woorden als biologisch en intensivering van hun zware lading en voer weer een debat over wat ze betekenen en waar ze passen', betoogt Louise Fresco, hoogleraar duurzame ontwikkeling. Gisteren sprak zij de Abel Herzberglezing uit.

Toen ik een jaar of twaalf was, kreeg ik het boek 'Brieven aan mijn Kleinzoon' van Abel Herzberg cadeau. Het was toen net gepubliceerd en ik kon merken aan de manier waarop mijn vader het aan mij overhandigde, dat dit een treurig boek moest zijn. In mijn jeugd hoorden boeken vanzelfsprekend bij het dagelijkse leven, een voorrecht waarvan ik me nog dagelijks bewust ben. Daarbij hoorde een dosis treurige boeken, wat bijna altijd betekende dat ze de oorlog als onderwerp hadden.

Het duurde even voordat ik aan het boek van Abel Herzberg begon, want voor treurige boeken had ik op die leeftijd, in tegenstelling tot later, niet veel belangstelling. Toen ik eindelijk 'Brieven aan mijn Kleinzoon' las, was ik verrast omdat het vooral ging over de grootouders van Abel Herzberg, het leven van geëmigreerde Russische Joden, en niet of nauwelijks over de oorlog. Er stonden verhalen in over armoede en onverwachtse rijkdom. Die armoede was treurig, net als het feit dat die wereld van het Oost-Europese Joodse leven, zo prachtig in beeld gebracht door Roman Vishniak, was verdwenen. Maar het boek zelf was niet treurig. Integendeel, telkens als ik het weer ter hand neem, verrassen de lichtvoetigheid en de mildheid mij.

Die mildheid komt mooi naar voren in de 'VIIIe Brief'. Die begint zo: "Als je een emigrant bent in een vreemd land, heb je geen etiket." Vervolgens legt Herzberg uit dat ieder mens een etiket nodig heeft, omdat anderen zonder etiket niet zien wie je bent, en je dat dan zelf ook niet goed weet. De mens is als een gevulde fles, die zonder etiket onbruikbaar en betekenisloos is. Etiketten hebben te maken met waar je vandaan komt en wie je bent. In deze brief gaat het vooral om het terugvinden van iets herkenbaars uit het verleden, een herinnering, een concrete plaats. Een lieu de mémoire zouden we dat nu noemen. Een etiket benoemt. Dat benoemen en benoemd worden is de meest dringende nood van migranten in een nieuw land, omdat daar niets herinnert aan de wereld waar zij vandaan komen. Een etiket is een herkenningspunt, een anker, maar ook een kompas.

Herzberg gebruikt het woord etiket dus in een neutrale, zelfs positieve zin. Een etiket geeft identiteit. Herkenning en erkenning. Maar tegelijkertijd, zoals wij weten en ook Herzberg maar al te goed en meer dan vele anderen besefte: elk etiket kan een stigma worden, een basis voor veroordeling. In het Cambodja onder Pol Pot of in China tijdens de Culturele Revolutie betekende het etiket 'intellectueel' vaker dan niet een doodsvonnis of onmenselijke dwangarbeid. Hetzelfde gold voor 'kosmopoliet' onder Stalin, of 'Joods' ten tijde van pogroms en de inquisitie, om te zwijgen over de Tweede Wereldoolog. Voorafgaand aan de massale moord op de Tutsi's en gematigde Hutu's in Rwanda gebruikte Radio Mille Collines de term kakkerlakken voor de Tutsi's. Dergelijke woorden gebruikt als etiketten vormen de basis van discriminatie, vervolging en genocide.

Ook vandaag de dag is het woord etiket zelden neutraal in de milde, Herzbergiaanse zin. Het etiket, of zoals we het nu vaker met een anglicisme noemen: het label, heeft iets negatiefs waarmee je mensen in een hoek zet. Niet levensbedreigend, gelukkig, maar wel oordelend en veroordelend. Een etiket beperkt juist nu de identiteit van de ander. Zij is links, hij is kapitalist, zij zijn technocraten, allochtonen, antiwesters of grachtengordelvolk. Hij liegt en zij draait. Dan wordt het etiket een woord dat al gauw verglijdt tot een scheldwoord, of erger.

Bijna elk woord is meervoudig in zijn betekenis en gebruik, want het weerspiegelt zijn geschiedenis. Weten wij zeker dat wij hetzelfde bedoelen als wij woorden als vrijheid of vriendschap gebruiken? Zelfs als je iets rood of groen noemt, is de vraag of jouw waarneming van de bijbehorende golflengte dezelfde is als die van een ander. Maar minstens zo belangrijk als die mogelijke fysiologische verschillen is dat een woord vaak een connotatie kent, een meeklinkende betekenis. Zo resoneert tegenwoordig in 'groen' en al eerder in 'rood' een politieke, maar ook een emotionele associatie.

Hoewel betekenissen en associaties evolueren, omdat de taal leeft, zou je woorden kunnen indelen op een glijdende schaal tussen hoofd en hart. Er bestaan enerzijds de zakelijke, min of meer onomstreden 'woorden van het hoofd' - bijvoorbeeld 'fotosynthese' of 'parlement' - en aan de andere kant van het spectrum de veelvoudige, gevoelsgeladen 'woorden van het hart': 'natuurlijk' of 'links'. De grootste verwarring ontstaat misschien wel als 'woorden van het hoofd' ineens losschieten uit hun oorspronkelijke min of meer vast omschreven betekenis en 'woorden van het hart' worden. Denk aan het woord genetica dat nu iets dreigends heeft gekregen vanwege de discussie over biotechnologie, genetische bepaaldheid van gedrag, en waarin ook al eerder de klank van de eugenetica resoneerde.

Woorden doen nooit recht aan een situatie of aan wat iemand is. Want we zijn allemaal zoveel meer dan dat ene etiket. Identiteit is immers een kwestie van concentrische en deels overlappende cirkels die elk een etiket dragen, een combinatie van de objectieve woorden van het hoofd (je geboortejaar, je nationaliteit, je opleiding) en die van het hart (je opvattingen, je vriendschappen). Je bent niet links of rechts, maar ook lerares, die zingt in een koor, dochter, die tennis speelt en van 'Sex and the City' houdt, en nog veel meer.

De neiging tot het simplificeren van situaties en het reduceren, discrimineren en demoniseren van mensen door woorden als etiketten te gebruiken, kennen we dus uit de hele geschiedenis. In een land als Nederland vinden we nu vooral - maar niet uitsluitend, denk aan de 'Kopvoddentaks' van Geert Wilders - gematigde varianten: scheldwoorden, insinuaties, suggestief gebruik van bijvoeglijke naamwoorden ('keiharde oppositie', 'demagogische trucs'). Het is moeilijk om te bepalen of de erosie, de uitholling en verschuiving van de betekenis van woorden nu erger is dan vroeger.

Treedt er meer taalverruwing op, dankzij internet en de brede trend naar minder zelfbeheersing ? Werd taal vroeger zorgvuldiger gebruikt? De verzuchting dat vroeger alles beter was, zegt Herzberg, is op zichzelf ook weer een zelfopgelegd etiket, een manier om te laten zien dat de plaats en de tijd waar je vandaan komt, ook de moeite waard zijn.

Wie de moderne media volgt, kan bijna niet anders dan concluderen dan dat de huidige tendens niet wijst naar veelzijdigheid en nuance, maar naar verscherping van de tegenstellingen, naar denken in zwart-wit en niet in tussenliggende tinten grijs. De toename van de verruwing en het gescheld zijn, denk ik, symptomatisch voor het ontstaan van meer polarisatie en meer tegenstellingen in het publieke debat. Een van de oorzaken én neveneffecten van die polarisatie ligt ongetwijfeld in de onzorgvuldigheid waarmee woorden gebruikt worden, de manier waarop ze wegdrijven van hun oorspronkelijke betekenis, hun neutraliteit verliezen en een sterke emotionele lading krijgen. Meer woorden van het hart worden dus. Het zou me niet verbazen als dat inherent is aan perioden van maatschappelijke en persoonlijke onzekerheid. Dan zoekt men naar scherpe tegenstellingen, naar hyperbolen, naar goed en kwaad, naar zwart en wit, want dat geeft houvast.

Er zijn weinig terreinen waarop woorden en etiketten - in overdrachtelijke, Herzbergiaanse zin maar ook letterlijk de etiketten op de verpakkingen - zo veel verwarring en polarisatie veroorzaken als het terrein van landbouw en voedsel. Greenpeace noemt genetische modificatie altijd een 'besmetting' of 'vervuiling', Milieudefensie spreekt zonder uitzondering van 'dierenmishandeling', de biologische voedselbranche daarentegen van 'eerlijk' voedsel. De overheid gebruikt vaak 'consument' in plaats van 'burger', alsof Den Haag heeft besloten dat het volk makkelijker zoet te houden is als het zijn bestaan beperkt tot het passief consumeren van de overvloed.

Dit is natuurlijk niet alleen een Nederlands probleem, juist internationaal kunnen woorden tot ernstige diplomatieke onenigheid leiden. Ik kan me uit mijn tijd bij de Verenigde Naties eindeloze conflicten herinneren over de term multifuncionaliteit. In mijn wetenschappelijke onschuld had ik die term ooit gelanceerd voor een congres over de toekomst van de landbouw, maar het bleek in de loopder jaren een van de meest beladen termen uit de onderhandelingen over de herziening van de internationale handelsakkoorden te worden. Voor mij betekende het eenvoudigweg: het feit dat het platteland en de landbouw meerdere rollen hebben voor de samenleving, bijvoorbeeld voedselproductie en natuurbeheer. Voor opkomende economieën als Argentinië bleek het het codewoord voor subsidies en oneerlijke handelsbarrières.

Een fraaie illustratie van hoe woorden en etiketten kunnen leiden tot een patstelling hebben we de afgelopen weken gezien in de reacties op de toespraak van Aalt Dijkhuizen, voorzitter van de Wageningse Universiteit, ter gelegenheid van de opening van het academische jaar. Dijkhuizen pleitte voor grotere intensivering en grotere efficiëntie van de landbouw. Zijn argument was dat inefficiënt produceren meer land in beslag neemt, en dat Nederland juist een voorbeeld en een exporteur moet zijn. Er is geen andere oplossing om de groeiende bevolking te voeden die de wereld in 2050 te wachten staat en om tegemoet te komen aan de legitieme behoefte aan dierlijke eiwitten van een wereldwijde middenklasse. Dat betekent, heel simpel, een verdubbeling van de voedselproductie, naast een navenante groei in de vraag naar andere grondstoffen zoals katoen of jute (om maar even te zwijgen over biobrandstoffen). Het voorstel van Dijkhuizen was eenvoudig: de productie per hectare sterk verhogen en tegelijk de schadelijke effecten ervan op het milieu halveren. Dat is technisch goed te doen, en Nederland, zo was de boodschap, moet daarbij het voortouw nemen.

De reacties kwamen onmiddellijk en in groten getale; een krant als Trouw werd overspoeld, maar ook op het internet ging men enthousiast aan de gang. Dijkhuizen zou willen dat de hele wereld op Nederland ging lijken en hij zou pleiten voor "nog meer uitputting van de aarde en misbruik van dieren." In verschillende ingezonden brieven klonk een neo-Malthusiaanse ondertoon, in navolging van de 18e-eeuwse Engelse dominee Malthus die berekende dat er niet genoeg land was op aarde om de groeiende bevolking te voeden, maar over het hoofd zag dat de opbrengsten per eenheid land konden stijgen. Ik citeer: "Op den duur zal een steeds maar groeiende wereldbevolking tot een situatie leiden dat er van alles mis kan gaan: honger, oorlog." Een andere briefschrijver stelt: "Wordt het niet eens tijd om in plaats van steeds meer te willen, eens na te denken over minder?"

De grootste gemene deler in de reacties was het verwijt dat Dijkhuizen voorbijgaat aan het belang van dierenwelzijn. De oplossing voor veel briefschrijvers echode in het hoofdredactioneel commentaar van de krant: minder vlees eten is de oplossing, niet intensiveren, en liefst biologische landbouw.

Het gaat me hier nu niet om de merites van de wetenschappelijke halve en hele onwaarheden en de selectieve weergave van de feiten die in dit debat van alle kanten aan de orde zijn gekomen. Ik zal wel een voorbeeld geven: als de tegenstanders van Dijkhuizen zeggen dat de biologische landbouw net zo veel kan opbrengen als de gangbare, in casu negen ton tarwe per hectare, dan vertellen zij maar het halve verhaal. Bij die opbrengst wordt niet meegerekend dat het land een op de drie tot vier jaar braak moet liggen of met groenbemesters ingezaaid moet worden, noch dat er voor de dierlijke mest een veelvoud van die ene hectare nodig is aan grasland. De werkelijke opbrengsten, gemeten per jaar over een langere periode, zijn dus aanzienlijk lager. Zo wordt de discussie onzuiver, net als wanneer van alles door elkaar gehaald wordt: landen, producten, sectoren, wie en waar moet intensiveren. De meeste reacties namen uitsluitend Nederland tot uitgangspunt, waar het verlangen naar kleinschalig en diervriendelijk overheerst. Dat is iets anders dan het maatschappelijk draagvlak in Azië voor goedkoop voedsel voor zoveel mogelijk mensen.

Dijkhuizen gooide zelf olie op het vuur door een tegenstelling te scheppen tussen intensieve landbouw en honger. Als we niet intensiveren, dan is straks hongersnood onvermijdelijk, zo dreigde hij. Over die inschatting valt te praten, maar het is een niet falsifieerbare claim die onmiddellijk leidt tot een welles-nietes discussie. Misschien was het een tactisch weloverwogen zet om aandacht te krijgen. Dat is gelukt. Maar het heeft de discussie gepolariseerd op een manier die nu tot een nare patstelling leidt.

Wat Aalt Dijkhuizen overkwam was wat ik het omgekeerde Cassandra-effect zou willen noemen. Cassandra, dochter van Priamus, koning van Troje, was de zieneres wier onheilsvoorspellingen op last van Apollo nooit geloofd zouden worden. Met het omgekeerde Cassandra-effect bedoel ik de optimistische voorspelling die niet geloofd wordt en in diskrediet wordt gebracht. Doemdenkers zien in ieder optimisme slechts een bevestiging van hun gelijk. De brenger van het goede nieuws moet gedemoniseerd worden, want zijn boodschap past niet in gevestigde meningen en belangen. En demoniseren gebeurt het meest effectief door het woordgebruik onderuit te halen.

Waar het me hier echter om gaat is hoe woorden tot etiketten verworden, een gewicht krijgen en daarmee het debat bevriezen. Neem het verwijt aan Dijkhuizen, dat zijn definitie van duurzaamheid te eenzijdig is. Dit is een bekende techniek in de retorica: als iemand niet ingaat op aspecten die jij belangrijk vindt, dan val je zijn gebruik van definities aan. Duurzaamheid is wat dat betreft misschien wel een van de meest vervuilde en beladen etiketten van onze tijd, een projectiescherm voor alle aspiraties. Niemand is tegen duurzaamheid, maar er bestaat geen enkele consensus over de concrete invulling ervan. Zelfs als je het begrip uitkleedt tot een 'groene economie', zoals gebeurde tijdens de Rio+20-top afgelopen juni. Duurzaamheid is het nieuwe godsbeeld, mystiek, ongrijpbaar en alomvattend. Omdat duurzaamheid zo beladen is geworden, en men vastloopt in de toepassing ervan, heeft men nieuw jargon verzonnen, zoals 'People, Planet, Profit' (mensheid, planeet en baten), een drievoudige meetlat. Dit heeft als effect dat zichtbaar wordt dat economische groei maar een van de dimensies is. Maar het lost niets wezenlijks op, want nog steeds hoort alles bij duurzaamheid. Het is duidelijk dat een dergelijke potpourri niet zal leiden tot een eensgezinde aanpak van duurzame ontwikkeling.

Helaas, duurzaamheid -- ook een woord van het hart, veel meer dan van de rede - betekent bijna altijd een afweging van ongelijksoortige doelen. Broeikasgassen verminderen of dierenwelzijn verhogen, zoals in het geval van de zogenoemde plofkip die milieutechnisch goed is, maar die de meeste mensen onacceptabel vinden vanwege de leefomstandigheden, ook al is dat in hoge mate een kwestie van projectie. Er is geen eensluidend antwoord op de vraag naar meer en duurzaam geproduceerd voedsel. Win-winsituaties bestaan zelden en keuzes zijn noodzakelijk, daar hebben Dijkhuizen en de schrijvers van ingezonden brieven gelijk in.

Dijkhuizen is 'eenzijdig', zeggen dus zijn tegenstanders, zelfs degenen die het eens zijn met de constatering dat biologische landbouw minder duurzaam is dan goed toegepaste gangbare praktijken en dat per kilo product de schade aan water, land en lucht, inclusief broeikasgassen, hoger is dan in de gangbare teelten. Het opvallende is dat de tegenstanders van Dijkhuizen hun verontwaardiging verpakken in de eis voor meer pluriformiteit. Lees: meer ruimte voor hùn meningen. Zonder twijfel moeten veelstemmigheid en openheid gegarandeerd worden, zeker aan een universiteit. Maar veelstemmigheid betekent niet dat de meeste stemmen gelden, dat de waarheid een gemiddelde of een optelsom van meningen kan zijn. Terecht mag, nee, moet de vraag aan de wetenschap gesteld worden in hoe die verschillende maatschappelijke visies op voedselproductie een plaats kunnen krijgen: de efficiëntie van de moderne landbouw gecombineerd met het dierenwelzijn dat westerse consumenten in ieder geval met de mond, zij het lang niet altijd met de portemonnee belijden.

Woorden als natuur en intensivering zijn etiketten geworden voor goed en kwaad, voor gelijk en ongelijk, voor erbij horen en buitensluiten. Met woorden kunnen we scheiden en verbinden, maar het scheiden heeft de overhand in de karikaturen die we nu zien. Een dichotomie geeft houvast: wij-zij, vertrouwd-vreemd, goed-kwaad. Het maakt het luisteren en de nuance overbodig.

De affaire Dijkhuizen - hoort u wat er allemaal meeklinkt in een label als affaire? -, heeft het woord intensivering verheven tot het meest beladen woord van deze tijd. Intensivering is het etiket voor het nieuwe onheil dat bestreden moet worden. Intensivering staat voor alles waar de westerse stedelijke consument zich tegen verzet: onnatuurlijk, dieronvriendelijk, milieuvervuilend, grootschalig, mondiaal, technologisch. Het etiket intensivering scheidt de geesten. Had Dijkhuizen het woord intensivering (voor de wetenschap een neutrale term) niet gebruikt, dan was het debat anders verlopen. Natuurlijk smeulen de tegenstellingen al heel lang. Dijkhuizens woorden zijn de aanleiding, niet de oorzaak van de patstelling in het debat over de toekomst van de landbouw.

Abel Herzberg zei dat precies zo in een van zijn gedichten, uit de bundel Drie rode rozen:

Al door het zeggen van het woord

Deelt men, scheidt men en schendt

Het alomvattende, dat men niet kent

Waarom, moeten wij ons ook afvragen, zijn de reacties op een woord als intensivering zo heftig dat de rede ver te zoeken is? Daarvoor zijn vele redenen aan te wijzen: de grote afstand tussen de stadsbewoners en de productie van voedsel, de toegenomen industrialisering van de voedselketen, de onzekerheid die de afhankelijkheid van mondiale markten meebrengt, een behoefte aan een verpersoonlijking van het voedsel dat van dichtbij zou moeten komen, en nog veel meer. Maar er is nog een element, waarnaar, opvallend genoeg, ook in diezelfde VIIIste brief aan de kleinzoon wordt verwezen. Vroeger is beter, zo zegt Herzberg, vroeger is meer je identiteit dan het heden. Vroeger is wat je kent en wat de emigrant met de afstand en de jaren gaat idealiseren totdat het maar heel in de verte lijkt op het echte vroeger. Die nostalgie naar een niet-bestaand maar als echt ervaren verleden zien we ook in de manier waarop het ambachtelijke en traditionele van het biologische voedsel wordt gewaardeerd. Want tegenover intensivering staat, in het debat, maar één optie, de biologische landbouw.

Wie een hart heeft, zo is de suggestie, is voor biologisch. Biologisch boodschappen doen wordt een deel van je identiteit, vergelijkbaar met de wijze waarop een auto of een kledingmerk dat kan zijn. Je geeft daarmee aan dat je je onderscheidt van anderen. Biologisch is een keurmerk, letterlijk en figuurlijk. Letterlijk, omdat talrijke bedrijven zich met die term aanprijzen. Figuurlijk, omdat met biologisch een metafoor is voor het verzet tegen de modernisering en schaalvergroting die burgers zo tegenstaan. Hetzelfde geldt voor termen als natuurlijk en eerlijk. Het zijn labels geworden, een keurmerk voor de ziel.

De wetenschappelijke bezwaren tegen de biologische beweging doen overigens niets af aan het positieve sociale effect ervan, namelijk dat voedsel, in rijke landen, weer erkend wordt als een volwaardig onderdeel van het bestaan. De biologische beweging heeft mede geholpen om het verband te herstellen tussen de productiewijze en de consumptie. Dat die beweging juist daar aanslaat waar het besef van dat verband aan het verdwijnen is, bij de stedelijke middenklasse die geen voeling meer heeft met het boerenbedrijf en een romantisch natuurbeeld aanhangt, is dan ook logisch.

Als onderzoeker zou ik het liefst zien dat we de woorden ontdoen van hun zware lading en weer een rustig debat voeren over wat intensivering of biologisch precies betekenen, en waar ze passen en wat daarvoor nodig is. Ik maak me zorgen over de nutteloze patstelling die in Nederland en eigenlijk overal in het Westen aan het ontstaan is, waardoor vooruitgang besmet is en de enige weg vooruit achteruit lijkt, terug naar een geïdealiseerd verleden.

Maar in mijn hart weet ik dat het hoofd niet overheerst, dat vandaag de dag de emoties, en vooral de onmiddellijke, ondoordachte emotie de overhand heeft. Vragen om redelijkheid en nuance classificeert mij onherroepelijk als ouderwets en marginaal - de etiketten die niets aan duidelijkheid te wensen laten over de zinloosheid van mijn positie.

De weg voorwaarts is niet om het debat te staken, hoe verleidelijk dat is. De wetenschap moet niet terug in de ivoren toren, net zo min als de alternatieven van biologische landbouw het monopolie moeten krijgen op de meningsvorming. We moeten een nieuw begin maken, voorzichtig, door eerst te constateren waar we het wel over eens zijn, en waar de verschillen liggen.

Ook hierin zie ik de actualiteit van Abel Herzberg. Hij belichaamt het Joodse humanisme, de mildheid en de matiging. De vragen waar wij vandaag voor staan, de ondervoeding en de aantasting van de planeet, een toekomst met straks negen miljard mensen waarvan minstens twee derde in steden zal wonen, kunnen alleen beantwoord worden met gezamenlijke woorden. Geen etiketten, geen onderlinge beschuldigingen. Niet woorden die scheiden maar woorden die verbinden. Woorden van hart en hoofd. Niet oordelen maar zoeken naar het juiste, dat lijkt me de geest van Abel Herzberg.

Wat ik mis in onze huidige samenleving, of het nu om voedsel gaat of economische groei, ontwikkelingshulp of zorg, is de ruimte voor het zoekende, voor het erkennen dat onze meningen een momentopname zijn, dat kennis gevalideerd moet worden en niet zo maar ontstaat. Wat ik mis is de oprechte nieuwsgierigheid naar andere standpunten, het vermogen te luisteren, mildheid tegenover andersdenkenden, uit het besef dat geen van ons het overzicht heeft, maar slechts een fragment ziet. Of om nog een keer Abel Herzberg te citeren:

Alles wat wij zijn,

Wat wij zien, ervaren, zeggen,

beleven en doen,

Is fragment.

Maar er is geen fragment

Of de ziel van al wat leeft,

Is daarin tot uiting gekomen.

Toch was Herzberg niet alleen de man van het milde, luisterende humanisme. Zijn leven lang heeft hij geageerd tegen de onverschilligheid en de opzettelijke of halfopzettelijke blindheid van degenen aan wie de Jodenvervolging voorbij was gegaan. Die houding, van het val-me-niet-lastig-ik-heb-het-al-moeilijk, dreigt ook nu voortdurend. Onverschilligheid is de luiheid van degenen die het zo goed hebben dat ze de rest van de wereld hoogstens als een bedreiging van hun welvaart zien.

Tot slot dit. Vanavond is de avond voorafgaand aan het Joodse nieuwe jaar, Rosh Ha-Shana. Weet u waarom dat nieuwe jaar altijd in deze periode gevierd wordt, ruwweg samenvallend met de maand september? Dat komt omdat deze maand de afsluiting is van het oogstseizoen in het gebied rond de Middellandse Zee. De akkers zijn leeg, de laatste dieren geboren, de meeste druiven geoogst, het wachten is alleen op de olijven die nog moeten afrijpen. Met de herfst beginnen de nieuwe regens, en met de regens de onzekerheid of er voldoende water en dus voedsel zal zijn in het volgende seizoen. Rosh Ha-Shanah is dus tegelijk het moment van dankbaarheid voor de oogst (net als de dank- en biddag voor het gewas in de christelijke kerken), maar markeert ook de kwetsbaarheid van de mens. In de loop van de afgelopen tienduizend jaar, sinds het begin van de landbouw, hebben wij collectief die kwetsbaarheid zo kunnen terugbrengen dat het overgrote deel van de wereldbevolking zich nu geen zorgen hoeft te maken over de vraag of er morgen te eten zal zijn, en dat we erop kunnen vertrouwen dat ook toekomstige generaties steeds minder honger zullen hoeven te lijden. Dat is een van de grootste verworvenheden van onze tijd die we ons bij ieder debat over voedsel zouden moeten herinneren.